Robin Septor

    De voorbije zomers illustreerden dat vlinders in tijden van klimaatverandering niet alleen moeten omgaan met een toename van de gemiddelde temperatuur, maar nog meer met steeds vaker voorkomende weersextremen: van langdurige droogtes tot hittegolven. Brits onderzoek brengt grote verschillen op vlak van temperatuurbuffering aan het licht: de ene soort is er beter in dan de andere. En dat kan gevolgen hebben voor de overlevingskansen van die vlinders.

    Vlinders staan bekend als zonnekloppers. Om goed te kunnen vliegen moeten de spieren in hun borststuk opgewarmd zijn, bij veel soorten tot zo’n 30°C. Om die temperatuur te bereiken zijn vlinders afhankelijk van de zon en de omgevingstemperatuur. Vlinders passen daarvoor hun gedrag aan: ze zoeken een beschutte en snel opwarmende plek om hun streeftemperatuur te bereiken. Daarbij maken ze gebruik van verschillen in microklimaat: op kaal zand of op dorre blaadjes warm je sneller op dan op een frisse groene grasstengel. En ze passen hun gedrag aan: ze kunnen hun vleugels zo positioneren dat ze optimaal warmte absorberen.

    Maar bij heel warm weer kunnen vlinders ook oververhit geraken. Op vlak van fysiologische thermoregulatie (zoals zweten bij zoogdieren) zijn hun mogelijkheden beperkt. Bij te warm weer zoeken vlinders koelte op. De heivlinder moet je op warme zomerdagen niet op de heide gaan zoeken, maar in de bosrand, waar hij de schaduw van dennen opzoekt.

    Lees meer op https://www.natuurpunt.be/nieuws/hoe-vlinders-het-hoofd-koel-houden-20201102

    ©2024 Natuur en Wetenchap vzw All Rights Reserved.